|
JOOP VAN HEUSDENGestorven : 1 Nov. 1943 Er zijn menschen, die vanaf hun prilste jeugd voor een bepaald vak als geboren schijnen en wie denkt, dat Joop van Heusden als jongen en later als: M.T.S.'er over motor-fietsen droomde, heeft het mis. Joop wilde maar één ding: naar Zee ! Varen Wilde Joop en niets anders en het was dan ook een bitte-re teleurstelling voor hem, dat het ongeluk met zijn fiets, waarvan hij een lidteeken aan liet hoofd over hield, tenslotte tot afkeuring voor den zeedienst leidde. Zoo stond de jonge Joop Van Heusden op zijn negen tiende jaar dan voor de opgaaf een baan te zoeken op een geheel ander terrein dan hij zich voorgesteld had. Twee mogelijk-heden stonden voor hem open een betrekking bij een pillen-fabriek en de positie van maga-zijnbediende bij den heer Augustinus, in dien tijd (1928) importeur van Ariel. Joop koos het laatste en deed zijn intrede in de motor-wereld. Joop was een eigenaardige jongen met een ijzeren wil en een diep gevoel voor recht en rechtvaardigheid en of het nu een eenvou-dige motorrijder was of zijn allerhoogste Chef, Joop zei het precies zooals hij het dacht. Hij had geen gemakkelijk karakter en verborg dat niet, maar daartegenover was hij de eerste om dat in te zien en weinigen konden als hij zoo heerlijk de spot drijven met zichzelf. De buitenstaander mocht hem dan weleens lastig en kribbig vinden, zij die hem beter kenden wisten dat men op zijn vriendschap huizen kon bouwen. Bij de snel groeiende zaak van den heer Augustinus heeft Van Heusden veel geleerd en dat was voor hem niet moeilijk, want hij leerde graag en hield daar nooit mee op. Weinigen bezaten een technische bibliotheek als hij en van die weinigen zal zeker geen enkele daarvan zoo'n nuttig gebruik gemaakt hebben. Men kon Joop iedere gewenschte vraag stellen en zonder mankeeren kwam daarop na korter of langer snuffelen een wel gefundeerd antwoord. Zoo werd Van Heusden al spoedig de technische Ariel-expert in Nederland en toen het agentschap in 1934 overging naar de N.V. Stokvis, ging hij mee. Het zullen duizenden motorrijders zijn, die hem als techniscben expert leerden kennen en hij was vooral de schrik van hen, die om garantie kwamen zeuren voor onderdeelen die ze zelf stuk gemaakt hadden. Neen, Joop van Heusden was niet voor den gek te houden. Toen de N.V. Stokvis in 1934 het agent-schap van DKW op zich nam, kwam Joop voor een zware taak te staan. Hij zag veel in die kleine motortjes, die nog verre van vol-maakt waren en waar niemand anders in geloofde. Dank zij zijn scherpe kritiek werden deze eerste “onder de zestigers” snel verbeterd en om te bewijzen dat ze goed waren begon Joop met die kleine dingen aan wedstrijden mee te doen. Iedereen lachte hem uit, want dat was natuurlijk waanzin, maar dat lachen ging gauw over in een groote bewondering toen men ontdekte, welk een sportieve en technische prestaties een goed vakman met die kleine motoren leveren kon. Het DKW-RT-team werd een vaste verschijning op alle binnen en buiten-landsche wedstrijden en wat Joop daarmee voor de populariseering van de kleine motor heeft gedaan, is niet hij benadering te schat-ten. Intusschen studeerde Van Heusden met grimmigheid verder op alle terreinen van de motortechniek en toen dan ook in 1938 aan Stokvis de Duitsche merken ontnomen werden, kon hij zonder aarzelen de geweldige taak op zich nemen, zelf een lichte motor te ontwerpen, die bij Royal Enfield gebouwd zou worden: de Royal Baby. Later, in den oorlogstijd toen we allemaal weinig te doen hadden, kwam hij dikwijls ‘s avonds op onze redactie aanzetten, soms met scherpe - en meestal gerechtvaardigde - kritiek op den inhoud van ons blad, maar heel dikwijls ook met even nuchtere als geestige verhalen over zijn moeilijkheden om aan stijf koppige Engelschen te leeren hoe wij Nederlanders onze lichte motoren willen hebben. Met Hans de Beaufort, die druk aan zijn boek TWEE –TAKT-MOTOREN bezig was, werd Joop bijzonder bevriend en het zou voor menig motorfabrikant nuttig zijn geweest de debatten van deze beide tweetakt- experts eens aan te hooren. De nood der tijden dreef Joop in de gas-generatoren, waaraan hij een gloeienden hekel had en de droge humor, waarmee hij kon vertellen hoe hij auto's, baggermolens en andere apparaten daarmee aan den gang moest houden, zou het te boek stellen ervan ten volle waard geweest zijn. Joop was een van die menscben, die brommend en knorrend altijd voor iedereen klaar stond en niemand deed oor vergeefs een beroep op hem. Wie de motorrijders kent, weer dat zij vele en vreemde vragen kunnen stellen en heel wat keeren profiteerde onze redactie van zijn welhaast onuitputtelijke kennis om den vragenden lezerskring tevreden te stellen. Toen wij in den oorlog met het plan kwamen., de K.N.M.V.-leden door technische cursussen bezig te houden en meer kennis van hun machines bij te brengen, toen was Joop direct ,,in" en al heel spoedig leidde hij in tal van plaatsen cursussen, die tot hoogtepunten van technisch genot werden, Joop kon bijzonder boeiend vertel-len en had een zeldzamen flair om moeilijke technische onderwerpen op een glasheldere wijze uiteen te zetten. Honderden K.N.M.V.-'ers zullen met dankbaarheid terugdenken aan die middagen en avonden, die ook de vaklieden voor geen geld oversloegen om den sprankelenden geest en de groote kennis, die daar zoo droogweg tot uiting kwam. De gegevens voor zijn lezingen had Van Heusden secuur en netjes te boek gesteld en het is daarom zoo, zeldzaam jammer, dat die gegevens na zijn dood op geheimzinnige wijze verdwenen zijn; zij zouden de basis gevormd hebben voor een nieuw technisch MOTOR-boek, dat Joop wilde schrijven en dat nu zoo'n prachtige herinnering aan hem zou hebben kunnen vormen. (*) Joop was even vasthoudend in zijn vriendschap als in zijn haat. Peter, de hond, zijn boeken en zijn gramofoonplaten waren zijn beste vrienden en daartegenover zullen weinigen zoo hartgrondig de moffen gehaat hebben als hij. Het zal dan ook niemand verwonderen, dat Joop even slim als grondig heel veel illegaal werk verrichtte; een eerlijke, ronde figuur als hij kon moffen en vooral verraders niet zetten en zijn eenige groote gevaar was, dat hij dat niet onder stoelen of banken stak. En toch zou ook Joop van Heusden door een Duitsche kogel zijn werkzaam leven eindigen. Terugrijdend van de Hilversumsche grasbaanraces op 31 October 1943 passeerde bij in het donker met zijn auto een rood lampje, dat - naar achteraf bleek - als stopteeken bedoeld was; toen Joop zulks - te laat natuurlijk bemerkte, schoot een van de Germaansche helden op den wagen en trof hem in de hals. Met zijn gewone koelbloedigheid gaf Joop nog eenige aanwijzingen voor het verbinden, maar de wonde bleek te ernstig en op 1 November 1943 is bij daaraan overleden. Met Joop van Heusden verloor de Nederlandsche motorwereld een ijverigen, knappen en zuiveren kerel, wiens nagedachtenis bij zijn vele vrienden in hooge eere zal blijven Onze redactie verloor in hem een van haar beste en trouwste medewerkers. (*)
Het schriftje is wel bewaard gebleven en uiteindelijk "op zolder"
bij zijn weduwe gevonden en is nu in het bezit van Edward van Heusden.
________________________________________________________________________________________
Joop
nam aan verschillende wedstrijden deel:
op “zoo’n ding” Hoe
meer ik er naar keek, hoe leuker ik het ding ook vond, al was het alleen
maar om boodschappen op te doen. Een proefrit was al gauw in orde gemaakt
en onder belangstelling van de Reunie-bezoekers schakelde ik de eerste
versnelling in: vol enthousiasme liet ik de debrayage los, maar dat nam het
ding niet! De motor sloeg af en ik moest opnieuw beginnen.
Ik had al
direct de les geleerd, dat ,,zoo'n ding" kalm behandeld moest worden,
maar toen ik een scheut gas gaf, leerde ik deze les opnieuw, maar toen op
een andere manier: wat trekt zoo’n ding geweldig onder je weg! Het
beviel me best en de kleine RT was al zoo goed als gekocht. Ik sprak er
meteen Van der Made, den Utrechtschen agent, over aan en de koop was snel
gebeurd, Ze zouden het ding meenemen naar Rotterdam om schoon te maken en
een week later kwam het geval bij mij in huis. En laat ik direct zeggen, dat
al mijn kennissen zich uitsloofden om “dat ding" te bespotten, maar
ik liet hen maar praten. Ik wist wel, dat het spul zijn weg heusch wel zou
vinden, maar dat het eerst gezien en beproefd moest worden. En de kans om
mijn kleine fietsje aan een grooten motorrijder te demonstreeren kwam al
gauw, want kort daarop nam ik op een mooien middag vrij
om de RT in
te rijden. Onderweg naar De Bilt werd ik ingehaald door Kees van der Voort,
in die dagen een groot terreinspecialist, die bezig was een gloednieuwe
Velocette in te rijden, welke hij dien zomer in terreinritten zou berijden.
Enfin, we gingen samen de richting Amersfoort uit, hij iets langzamer en ik
iets sneller rijdend dan te voren Zoo kwamen we aan de Leusderheide, waar
Van der Voort mij wel eens zou toonen, hoe de steile zandhelling tegenover
,,Waterloo” beklommen moest worden. Hij tornde er fijn tegenop, doch ik
ging hem direct achterna en ik vergeet nooit zijn verwonderde gezicht, toen
hij bovenaan stopte en achterom keek en mij daar vlak achter hem ontdekte.
,,Hoe kom jij hier?'' vroeg~ie stomverbaasd en ik zei
natuurlijk: “op mijn
motortje", doch hij geloofde het maar ternauwernood, dat zag ik wel. Maar
in ieder geval had ik weer een enthousiast voor de RT gemaakt en we spraken
meteen af, dat ik met “dat ding” in den komenden terreinrit van Tilburg
zou uitkomen. Laat
ik u nu direct vertellen, dat ik toen nog nooit een wedstrijd had gereden,
laat staan een terreinrit. Ik was natuurlijk wel eens toeschouwer geweest,
maar dat was dan ook alles, eerlijk gezegd, was ik niet zoo erg optimistisch
over hetgeen zoo’n ding in het terrein kon presteeren: voor zoo’n lagen
prijs kon je toch onmogelijk een wedstrijdmachine verwachten en bovendien
was mijn motortje nog niet eens goed ingereden. Maar al vond ik het dan
,,een blikken ding”, ik wou de lol van het wedstrijdrijden eens een keer
meemaken. Een
week voor het feest vertelde Van der Voort mij, dat er drie van die kleine
fietsen zouden meerijden. Zijn Velocette was nog niet los genoeg voor
wedstrijdwerk in het terrein, en dus had hij een van die rondrit-motoren ter
beschikking gekregen, om ook eens zijn krachten op een RT-tje te probeeren,
een Stokvis-monteur zou de derde machine berijden. Tijdig
te voren arriveerden de drie miniatuurracemotoren in Utrecht, waar ik ze
op mijn aanhangwagentje laadde en er mee onderweg trok naar Brabant. Die
tocht was een beproeving op zichzelf want ieder oogenblik moesten we stoppen
om een van de drie of allemaal vaster te binden, maar in ieder geval zijn we
in Tilburg aangekomen. Ik herinner me nog hoe Jan Moejes ons in Culemborg
heeft staan uitlachten, omdat we met drie van die ,,kleine vodjes" een
echten terreinrit wilden rijden. En
in Tilburg kwamen we wéér In het middelpunt van goedlachsche toeschouwers
te staan, toen we daar de Stokvis-monteurs vonden die met ernstige gezichten
de machines van den aanhanger losten. Tot groot vermaak van het publiek
kwamen de RT-tjes te voorschijn: uitgerust als ,,echte" renmotoren,
zonder koplampen of andere overbodige accessoires en men grinnikte al bij
het vooruitzicht, dat straks zoo'n groote man zich in heb zadel zou zetten
om er een wedstrijd mee te rijden. Toen we ons gingen melden bij het
bestuur, gaven we zekerheidshalve alleen maar op, dat wij in de 250 cc
klasse zouden uitkomen, meer niet Wij hadden onze motoren maar stiekum
achter een schuurtje gezet bij de startplaats, zoodat er weinigen waren, die
ze gezien hadden. Maar de gezichten van de organisatoren waren goud waard,
toen wij er gedrieën mee naar de startlijn reden! Eventjes twijfelden wij,
of ze ons wel zouden laten starten, maar per slot van rekening hadden wij
ons inschrijfgeld betaald en wij waren zoo verstandig geweest om een
plaatsje achteraan te kiezen, dus alles kon zonder bezwaren verloopen. Er
was nu eenmaal niets aan te doen al was iedereen van meening, dat geen van
ons de eindstreep zou terugzien! Opvallen
deden we wel want ik had van mijn machine den geluiddemper afgehaald en het
losse eindje pijp tegen het frame vastgebonden. Een herrie, dat het ding
maakte! Enfin,
het moment van den start voor de 500 cc klasse was aangebroken en mijn hart
bonsde in mijn keel. Moest ik dat straks precies net zoo doen, zoo tusschen
de anderen doorscharrelen, om maar het eerst weg te zijn? Neen, daar zou ik
maar beter niet aan beginnen, want dat vak van wedstrijdrijden verstond ik
nog niet best, Eindelijk was onze starttijd gekomen, de 350 en 250 cc
klassen te zamen. Het publiek stond dicht om ons heengedrongen en ik was
bang, dat er soms een grappenmaker tusschen zou zijn, die mijn
achterspatbord vast zou houden, maar dat gebeurde gelukkig niet, De
vlag ging omhoog en ik zag nog net hoe Van der Voort stiekum een paar
plaatsen naar voren kroop en iets naar den rechter buitenkant drong. Ik
begreep wel niet direct waar dat voor noodig was, maar ik deed het hem maar
precies na. Per slot had hij al veel meer terreinritten meegemaakt en het
zou dus wel een reden hebben. Zoover kwam ik naar voren, dat ik ineens naast
zoo'n groot, echt motormensch stond op een veel grooteren motor. Ik
dacht: ,,dien zal ik maar eerst laten starten, dan ga ik daar netjes
achter zitten en dan volg ik hem wel”. Wie het was, wist ik toen niet,
want ik kende geen van de deelnemers. Later hoorde ik, dat hij een der heel
goede rijders was, en dat hij tweede was geworden. Toen dacht ik, hoe mooi
het geweest zou zijn, als ik wèrkelijk achter hem had kunnen blijven, want
dan was ik derde geworden…… Maar
dat kon mijn onder de zestig nooit bijhouden. De
startvlag daalde, de heele menigte schoof en brulde langs elkaar heen en ik
begreep ineens de reden van Van der Voorts naar voren kruipen, toen ik hem
netjes langs den buitenkant direct een paar rijders zag voorbijtrekken. Zoals
ik al eerder vertelde, was dit mijn eerste wedstrijd en ik had hij de
,,echte" terreinrijders als voorbeeld genomen: leeren broek, leeren
renvest, groote motorlaarzen en een mooien valhelm als een hooge hoed op
mijn hoofd. Mijn eerste ronden gingen best, maar toen begon ik het
langzamerhand te kwaad te krijgen: het was een snikheete dag. midden in den
zomer, en de zon had den heelen middag over de hei staan branden. Bijgevolg
begon ik het gevoel te krijgen, dat ik zou smelten, zóó stevig was ik
ingepakt, en tot overmaat van ramp schoof mijn helm over mijn hoofd heen en
weer. Ik zwiepte telkens uit mijn zadel omhoog, wanneer ik door een van de
vele gaten hobbelde, maar gelukkig bleef mijn motor beneden en ik boven,
al dacht ik vaak, dat ,,dat ding" er alleen vooruit mee vandoor zou
gaan. Maar we reden nog en dat was al een heel ding. Van der Voort had ik
bij den start vooruit zien schieten, dus die moest ergens vooraan rijden,
maar de derde RT was nog niet komen opdagen, dus zou hij wel ergens achter
mij aan rijden. Het ging nogal goed en dus deed ik mijn best om Van der
Voort in te halen.
Daar
hoor ik opeens een geweldig lawaai achter mij en gelijk schiet er iets als
een kogel langs mij heen. Ik schrok er zóó van, dat ik meteen in net zand
terecht kwam! Ik bemerkte, dat het er een uit de 500 cc klasse was, die nu
al bezig waren om ons een ronde te lappen. In ieder geval was ik nu
gewaarschuwd en wist dus wat het beteekende als ik weer zoo'n lawaai achter
mij hoorde knallen. En ik begreep ook, dat de groote broeders al bijna thuis
zouden zijn, wanneer ik mijn vijftien rondjes had afgedraaid, maar dat liet
mij vrij onverschillig, temeer daar ik op een gegeven moment Van der Voort
in een bosch zag verdwijnen, waar hij heelemaal niet moest wezen. Later
hoorde ik dat juist op dat oogenblik de rechterhelft van zijn stuur zich van
de linkerhelft had verwijderd, zoodat hij moeilijk meer verder kon. Eventjes
voelde ik mij geweldig grootsch, dat ik nu van de drie gestarte kleintjes
den kop had . Na nog wat rondjes te hebben gedraaid, kreeg ik
een pracht van een dorst en dacht bij mezelf, dat ze me best eens wat te
drinken konden geven, net als ik dat bij wielerwedstrijden wel had gezien,
Maar dat kwam niet goed uit. De volgende ronde was het wel zóó erg
geworden, dat ik bij het passeeren van de jury-tent onder het langsrijden
schreeuwde, dat ik dorst had en dat ze drinken voor me moesten klaar zetten.
Ik wilde niet te veel tijd verloren laten gaan, want ik wist, dat er nog een
RT achter mij aan reed en die wou ik maar het liefst achter mij laten. De
volgende ronde kwam ik het bosch uit en precies op den zoom stond een dame
met twee kleine kinderen ze
hadden een stuk sinaasappel in de hand en wilden mij dat aangeven. Ja, dat
had ik graag gehad, maar zij stonden achter een boom en net op een gedeelte,
waar een mooi verhard pad is. Dus draaide ik de gaskraan grif open en
hoopte, dat ze de volgende ronde op een betere plaats zouden staan. Bij de
jury-tent gaf iemand mij echter een kogelflesje in mijn handen. Nou, dàt
stond me best! Ik greep het ding en al rijdende wilde ik drinken, doch het
meeste ging over mijn vest heen en schoot bij mijn hals naar binnen, zoodat
ik nog een douche kreeg ik ook. Enfin, ik had er wat van gehad en deponeerde
het fleschje met een zwaai in de heide. Daar schiet me net in de gedachte,
dat ik het fleschje nog altijd moet betalen Hoe
meer rondjes ik reed, des te meer motoren zag ik langs den kant staan en bij
den finish. Ik vroeg mij af of die al waren uitgereden of dat ze soms waren
uitgevallen. Een paar van de 250 cc klasse zag ik er ook tusschen en
begreep, dat die in alle geval in de soep gedraaid waren. Niet sportief om
met zooveel plezier naar uitgevallen concurrenten te kijken, doch ik was nog
wat onwennig en dacht: ,,Hoe meer er kapot gaat, hoe beter mijn kans
wordt!" Langs
het heele circuit stonden de toeschouwers tegen mij te schreeuwen en naar
mij te zwaaien, totdat ik ten slotte zelf niet wist, wat er aan de hand was.
Ook bij den finish stonden ze te dansen en te springen en te wijzen, dat ik
nòg harder moest maar ,,dat ding” wou~ niet harder (want in dien tijd
werd er nog niet aan de motoren gefriemeld, zooals nu). En laat ik mij niet
grooter houden dan ik ben, ik had er zoo zoetjesaan méér dan genoeg van gekregen!
Ik was blij, dat de man met de vlag mij ten laatste het seintje gaf, dat ik
er mee op mocht houden. Het publiek was razend enthousiast en ik was blij, dat iedereen nu had
gezien, dat zoo'n klein fietsje heusch nog wel iets kon uitvoeren. Er waren
dan ook direct koopers bij mij, die het ding wel zóó wilden meenemen en
verschillenden vroegen mij, waar ze “dat spul" konden krijgen.
Gelukkig zag ik net een DKW-agent in de buurt staan, en om van de belangstelling
af te wezen, stuurde ik hem het heele stel koopgrage Brabanders op zijn dak.
Ik had meer zin om een beetje uit rusten! Als ik het mij goed herinner was ik zevende geworden van de 17 rijders
en een paar dagen later kreeg Ik een automatischen sigarettenkoker als
troostprijs voor mijn eersten wedstrijd op “zoo'n ding"
J. V. H. (MOTOR, 30st jaargang,
#4, 23-01-1942, blz. 53-55) ________________________________________________________________________________________ April 1937,
de 5e KNMV
Voorjaars Reunie Rondrit at Nederland;
Captain van Heusden als leider van het DKW-RT merkenteam van Stokvis. Zij legden
totaal 600 km af om de betrouwbaarheid en het uithuidingsvermogen van man en
machine aan te tonen.
________________________________________________________________________________________ 24 Apr 1937,
de 5e Harzrit in Duitsland;
Twee daagse rondrit in Duitsland met start vanuit Groningen; totaal 500 km. Via
Ter Apel, Braunschweig, Bad Harzburg (overnachting), Bad Grund, Lautenbach,
Seesen, Lippe Detmond, Oldenzaal. Extreem slechte weersomstandigheden. Het
DKW-RT merkenteam, onder leiding van Joop won de race in haar klasse de eerste
prijs; 678 strafpunten en enig overleevend team!! ________________________________________________________________________________________ Mei 1937 in de 18e
Dumonceau-Bekerrit in Belgie / Luxemburg;
Twee daagse rit van Antwerpen via Gent, Godverdegem, Ath, Mons, Waulsort,
Beauraing, Esch sur Sûre, Luxemburg (overnachting), 6 ronden circuit, Sûredal,
Clervaux, Spa, Côte de Malchamps, Mont Theux, Huy terug naar Antwerpen. Deze
rit was vooral bedoelt voor de classificatie voor de Internationale Zesdaagse.
DKW-RT teamleider Joop eindigde als 6e (algemeen) met 158 strafpunten.
________________________________________________________________________________________ Juli 1937 in
de International Six
Days Trial at Llandrindod Wells, , RAD, WLS;
Een zesdaagse trial met vele internationale rijders en (fabrieks) teams; in die
dagen te vergelijken met een wereld- beker / kampioenschap. Joop was de
teamleider van het DKW-RT team. Het team won de eerste prijs en Joop de bronze
medaille.
________________________________________________________________________________________
________________________________________________________________________________________
Iets omtrent het
HOE en WAAROM van de ROYAL-BABY door Joh. G. van Heusden Jr. Nu de Royal Baby dan verschenen is, meenden wij niet beter te kunnen doen,
dan den geestelijken vader daarvan te verzoeken iets te vertellen over zijn
product. Tot ons genoegen vonden wij den heer Van Heusden, den
technischen expert der N.V. R..S. Stokvis & Zonen, daartoe bereid en zoo
treft men dan hieronder zijn interessant betoog, waaruit hij zichzelf uit
bescheidenheid geheel heeft weggelaten. Redactie. De vermaarde ministerieele beschikking van Februari 1935
maakte deze machines als ,,van-onder-de-zestig" tot een machtig mid-del
ter motoriseering van fietsend Nederland en op datzelfde oogenblik mezelf -
destijds zelfs nog een weinig noodgedwongen! - tot een propagandist. Het valt niet te verwonderen, dat ik, gelijk zoovelen,
dusdanig door de te bereiken mogelijkheden van deze kleine machines werd
gegrepen, dat weldra de propagandist uit plichtsgevoel veranderde in een
enthou-siast, louter uit waardeering. Het door ons destijds verhandelde product had, gelijk te
verwachten viel, nog een langen weg af te leggen alvorens eeniger-mate met de
betiteling van volmaakt kon worden geschermd, en valt het te verwon-deren, dat
men het risico loopt het product op zichzelf als een deel van je eigen
geestelijk goed te gaan beschouwen, temeer wanneer men hierin en hieraan
zoovele dingen als heel bekend terugvinden kan. En ik kan u verzekeren, dat bij onzen Technischen Dienst
niet alleen het enthou-siasme een algemeen voorkomend verschijn-sel genoemd
kon worden, doch tevens de gevoelens te weten: hier staat ook iets van onszelf
bij! De weg naar de volmaaktheid was ook toen een lange en dikwijls een zeer
moeilijke. De dikwijls aangehaalde groote mogelijkheden, zooals die nu eenmaal
bij groote fabrieken heeten te liggen opgeschept, waren meermalen schier
onoverkomelijke moeilijkheden gebleken. Eenmaal dreigde waarachtig het spook, dat het betreffende
type bij gebrek aan belangstelling uit de fabricatie zou worden genomen, doch
wanneer als aanlokkelijk ,,export"-artikel de productie weer zal wor-den
opgenomen, dan is dit een schitterende gelegenheid met de wenschen en
verlangens van den belangrijken export-klant rekening te houden. En al gauw doen vergroote koelribben, verbeterde koppeling
en wisselbak en groote-re zorgvuldigheid bij de afwerking hun gunstigen
invloed op de verkoopscijfers en vanzelf dus op ons enthousiasme gelden.
Ditzelfde enthousiasme, dat het mogelijk maakte dat in plaats van een normale
fabrieksmachine steeds van ,,onze" machine werd gesproken en waardoor in
onze ge-dachten aldus aan een gedachte ideale lichte machine vorm en gestalte
werden gegeven. Geen wonder, dat wanneer nog geen zes maanden geleden
noodgedwongen naar een anderen producent moet worden omgezien, voor ons het
product in zijn verschijning even populair moest blijven. Dit immers was voor
ons 't meest bereikbare ideaal op dit gebied. Gesteld eens, dat het mogelijk was, gelijk men zich zoo
vaak indenkt: ,,Ik wilde dat ik weer twintig was, doch wist wat ik nu
weet"! Welnu, zes maanden geleden geleek het er veel op, dat wij
weer twintig waren met behoud van alle wetenswaardigheden, aan welks
verkrijgen wij zooveel hadden opgeofferd. Wij waren weer twintig - wisten nog, wat we nu weten - en
ons ideaal? Onze lichte machine? Welnu, de Royal Baby is vrijwel identiek met
het door ons gedachte, meest ideale lichte motorrijwiel. En wetende welk een
zorg er zoowel in constructie als in de keuze van toegepaste materialen werd
be-steed, kan ik persoonlijk u verzekeren, dat onze nieuwe Royal Baby dichter
bij dit ideaal staat, dan welke andere creatie op dit gebied ook. Het was een zeer dankbare taak om de H.H. constructeurs van
de Royal-Enfield-fabriek ervan te overtuigen, dat hier niet van het rijwiel
als basis, doch van het motorrij-wiel als grondidee voor deze lichte machine
moest worden uitgegaan. De hoofdkenmerken als van een motor-rijwiel en derhalve een
motorrijwiel-frame met een echt bal-hoofd, bestaande uit een gesmeed stalen
lug uit één stuk en met om-sloten balhoofdlagers in plaats van ingesla-gen
balhoofdpotten; motorrijwielremmen, echt waterdicht en achterrem als zijnde
het meest door leeken gebruikt, zelfs voorzien van verstijvingsrib;
motorrijwiel-wielen met spaken met verzwaarde koppen, sterke vel-gen en
heusche ballonbanden. Het veelvuldig voorkomende euvel van spaakbreuk werd
opgeheven door de spaakgaten in de velgen in de juiste richting te doen
ponsen, terwijl de bestuurbaarheid zeer werd gediend door toepassing van de
Engelsche Dunlop-banden 19 x 2,50, welke bandenmaat over een heusch
motorrijwiel-profiel beschikt! Logischerwijs werd ook de door ons ge-creëerde
rubberbandveering geadopteerd en het stuur van dunne, gemakkelijk in de hand
liggende handgrepen voorzien. En nu de krachtbron zelf. Dit alles neemt echter niet weg, dat voor zeer kleine
cylinder-inhouden (en uiteindelijk is 125 cc al zéér klein te noemen!), de
als kleppencommando roteerende en op en neer gaande massa een wel wat als
overdadige luxe aandoende uitrusting wordt, wanneer men de winst aan
effectieve pk's onder de loupe neemt. In hoofdzaak was echter de gebiedende eisch van
eenvoud-voor-alles reden genoeg om tot toepassing van den tweetact-motor over
te gaan, waarbij zich tevens om dezelfde redenen een mogelijkheid tot
toepassing van mengsmering voordeed. Kan eenerzijds het noodzakelijke
,,gehannes" met benzine-blikken en oliemaatjes in den tegenwoordigen,
modernen tijd, welke voor alles snelheid vraagt, haast niet meer geduld
worden, bij de lichte machines met haar ongekend lage ver-bruikcijfers liggen
de perioden van ,,tanken" zoover uit elkaar, dat dit ongetwijfeld ernstig
gevoelde inconveniënt niet onoverkomenlijk genoemd kan worden! En het is deze krachtbron nu, waarop de
RoyalEnfield-constructeurs al hun kunnen en weten hebben weten bot te vieren.
En het pleit zeer zeker voor hun gevoel voor de werkelijkheid, dat zij bij de
constructie van het geheel ernstig rekening hebben gehouden met de ervaringen,
welke men bij onze firma had opgedaan met den verkoop van meer dan 15000
exemplaren van het betreffende motortype. Voor het verkrijgen van de meest ideale verbrandingsruimte
moest men trachten tot toepassing van den vlakken zuiger zien te komen - voor
het verkrijgen van de meest ideale verbranding moest men zien vast te houden
aan den ouderwetsch aandoenden ,,deflector''-zuiger - wat was meer logisch dan
een combinatie hiervan? Wat voor nadeel schuilt er namelijk in de toepassing van
alle huidige spoelsystemen met vlakken zuiger, onverschillig het aantal
gebezigde overstroomkanalen en den naam, welken men het spoelsysteem heeft
meenen te moeten geven? Het meest kritieke oogenblik bij een tweetactmotor met
vlakken zuiger is wel dat, waarop de uitlaatgassen juist op het punt van
uitstroomen en de versche gassen op het punt van overstroomen staan. Immers op
dat oogenblik komen onvermijdelijk de heete oude gassen en de versche gassen
met elkaar in aanraking, welke aanraking men door een specialen stand van de
overstroomkanalen of door een specialen stand van de overstroom-kanalen of
door een speciaal aantal over- stroomkanalen zoo gering mogelijk tracht te doen zijn. De
wezenlijke oorzaak van het zich niet innig verbinden van deze gas-stroomen is
echter een geheel andere en tot het volledig begrijpen hiervan zullen wij even
een oogenblik in de grauwe theorie moeten afdwalen. Onze brandstof dan, als zijnde als meest gebezigd: benzine,
is chemisch gesproken een koolwaterstofverbinding. Bij de verbran-ding
hiervan, of wederom chemisch: oxydatie, ontstaat niet alleen waterstof, doch
de vrij komende waterstof verbindt zich met de zuurstof en vormt aldus water.
Als bewijs hiervan kijkt u maar eens naar het uiteinde van de uitlaatpijp van
een automobiel, waar-van de motor in kouden toestand wordt gestart. Het zich
dan vertoonende damp-pluimpje is stoom en geen olierook, de vrij komende
druppels zijn water en geen benzine, zooals men wel eens ten onrechte meent te
kunnen aannemen. Goed dus: bij het verbranden van de gassen komt de waterstof
vrij. Welnu: een goed voorgecomprimeerd, versch mengsel heeft, wanneer door
ontste-king de verbranding inzet, zoo ongeveer een temperatuur van 14000 C.,
terwijl deze tem-peratuur bij beëindigde verbranding tot ca. 16000 C. zal
oploopen. Tijdens den uitlaat-slag, dus wanneer de zuiger zich naar beneden
begeeft, treedt door aanraking met het steeds grooter wordende cylindervlak
een beduidende afkoeling op, waardoor de ont-wijkende uitlaatgassen nog een
temperatuur van ongeveer 6000 C. bezitten. Het is met deze
uitlaatgassen, dat de versche gassen in aanraking komen, tijdens welke
aanraking een zekere randverbranding optreedt. Tijdens dit ondergeschikte
verbrandingsproces komt de reeds vermelde waterstof vrij en vormt aldus een
automatische scheiding tusschen heete en versche gassen. Nu is deze schei-ding
echter direct afhankelijk van de instel-ling van het ontstekingstijdstip en de
sterkte van het gebezigde gasmengsel. En dit nu juist zijn zulke belangrijke
punten, dat hierdoor de meeste zoo op het eerste gezicht
,,onver-klaarbare" verschijnselen zich bij tweetactmotoren met vlakken
zuiger voordoen. Een vervroeging van het ontstekings-tijdstip heeft bij geen
tweetact-motor ooit eenig voordeel gebracht, dus men laat dit vanzelf reeds
na. Door slijtage aan de onder-brekerpunten echter kan verlating van dit
tijdstip plaats vinden en hiermede een later ingezette verbranding van de
versche gassen. Dit heeft weer tot gevolg, dat de uitlaatgas-sen een hoogere
temperatuur dan als door den fabrikant werd voorzien, zullen verkrijgen,
waardoor op haar beurt de waterstof-,,schutting"
zal komen te bezwijken. En het gevolg hiervan is het verdere vroegtijdig
verbranden van versche gassen, kenbaar door terugpatsen in den carburateur!
Eenzelfde gevolg heeft het verkleinen van den carburateur-sproeier, hetgeen
voor het ver-krijgen van meer reëele verbruikscijfers bij tweetact-motoren
nog al eens wordt gedaan. Door het armer en dus schraler instellen van de
verhouding brandstof/lucht verkrijgt men eveneens hoogere
verbrandingstemperaturen met eveneens wederom dezelfde gevolgen. Dat dit alles
geen ,,mooi uitgedachte" theorie is, kunt u zelf gemakkelijk vaststellen,
door indien u een tweetact-motor met vlakken zuiger mocht hebben,
bovengenoemde experimenten zelf te verrichten! Deze ver-schijnselen nu mist de
,,deflector''-zuiger ten eenen male en derhalve zou alleen reeds op dit punt
zulk een zuiger bepaalde voordeelen kunnen bieden. Tijdens de langdurige experimenten, welke door ons werden
verricht met be-staande 98 cc motoren, ten einde hieruit eenzelfde aantal pk's
te verwerven als uit 125 cc motoren en aldus in de wedstrijdklassen een ietwat
meer dragelijk figuur te kunnen slaan, hebben wij niet alleen geleerd, dat dit
vrijwel onbegonnen werk was, doch bovendien staken wij zoo het noodige op
betreffende de gedragingen van de versche gassen, wanneer men carburatie,
kanalen-stand en zuigerprofiel verandert. Met eere moet ik hier het steeds nuchtere, doch in
juistheid vrijwel niet missende oor-deel vermelden van den chef van onze
werkplaats, den heer De Vries, en zijn hel-pers, wier medewerking voor het
oplossen van tallooze moeilijkheden steeds een zeer gewaardeerde ruggesteun
bleek te zijn! Het is aan deze waarnemingen namelijk te danken, dat wij
den merkwaardigen invloed vonden van de toepassing van over-stroomkanalen,
welke aan de onderzijde wijder zijn dan aan het boveneinde. Aldus toegepast
zullen de overstroomende gassen, in plaats van als een storm, bij ons systeem
meer als een ,,typhoon" in de verbrandings-ruimte stroomen, een feit
waaraan ons systeem den naam van typhoonspoeling ontleent! Dus in het
kort: door toepassing van een semi-deflector op den zuiger een minder
afhankelijk zijn van de instelling van het ontstekingstijdstip en
carburateur-afstelling; door toepassing van zich naar boven ver-nauwende
overstroompoorten een betere vulling en dus meer effectieve pk's, welke men
bij lichte motorrijwielen, vlakke wegen en tegenwinden heusch nog wel kan
gebruiken! Om van duorijden en lagere verbruiks-cijfers nu nog maar te
zwijgen. Naast het gas: de ontsteking! De grootste vijand van alle vliegwiel-magneten, waarin dus
noodzakelijkerwijs een inductie-klos moet worden toegepast, is wel: warmte.
Ontstaat reeds door de inductie op deze klos een opeenhooping van warmte in de
ijzeren kern hiervan, door de montage van de ankerplaat tegen den carterwand
ontstaat tevens een verhooging van temperatuur van het geïsoleerde materiaal.
Het gevolg is twee tegen elkaar in werkende krachten, te weten
isolatiemateriaal, hetwelk door warmte strak-ker en dus minder elastisch gaat
worden en de ijzeren kern, welke door uitzetting de ge-wikkelde lagen zal
opdringen. Het gevolg zal zijn, dat de wikkelingen door elkaar worden
heengedrukt en het uiteindelijke resultaat is weer een spoel met kortsluiting!
Bovendien bleek bij noodzakelijke reparaties en con-trolewerkzaamheden, dat
het over het anker gemonteerde vliegwiel nu juist niet de toegankelijkheid
vergrootte. Bij dit alles nog de keuze van primaire transmissie. Dezelfde zorg zal men terugvinden in den kraalrand aan de
benzinetank, waardoor be-schadiging van kabels zal worden voor-komen; de
afdichting van alle lagers en scharnierpunten, waardoor vetlekkages
uitgesloten zullen zijn en tallooze andere kleinigheden. Dat ik persoonlijk niet anders dan enthousiast over onze
Royal Baby kan zijn, zou men ieder op zijn manier kunnen opne-men, doch ik
vraag me af: Zoudt u er anders over denken, indien u evenals ik in de
unieke gelegenheid waart geweest zoo van dichtbij de wording van een
motorrijwiel in nog geen zes maanden tijd uit het niet te hebben kunnen
aanschouwen, meemaken en zelfs waar noodig en mogelijk te hebben mogen
assisteeren? U zoudt onge-twijfeld met mij jegens hen, die ons dit mogelijk
zouden hebben gemaakt, eenzelfde erkentelijkheid toonen en omtrent het product
van al dezen noesten vlijt eenzelfde enthou-siasme aan den dag leggen! MOTOR, 27ste
jaargang, # 16, 21-04-1939, blz. 429-433 ________________________________________________________________________________________
Een Nieuwjaars-overpeinzing van den heer Van Heusden, die
gaarne door de , ,Motor' Redactie ten volle wordt onderschreven!
ZIJ ZIJN ER NOG Zie zoo, dat was achter den rug! De nieuwjaarsvisite van
familieleden en buurt-kennissen is afgetrokken en het is opeens vreemd stil in
huis. Het huis, dat vreemd was met al die visite - net alsof het in het geheel
je eigen huis niet was. Even sta ik stil te kijken naar het vreemde, nu opeens alle
drukte weg is en niets anders heeft achtergelaten dan gebruikte kopjes en glazen
en sigarenpeukjes op volle aschbakjes. En dan verder nog de herinnering van een
conversatie, welke moeilijk op een ander terrein te brengen was geweest, dan dat
over punten en bonnen en dan weer over bonnen en punten. Het werd een lastige conversatie met een lastige visite. De
dames vertelden elkaar, ,,dat ze-gelukkigzelf-nog-iets-hadden" en de schrik
was in haar oogen te lezen, alleen al van de gedachte wat er anders wel had
kun-nen gebeuren! En de heeren prezen de kleine sigaartjes en roemden het feit,
dat ze het gelukkig zoo met hun sigaren-handelaar hadden getroffen! We zijn er allemaal nog en gelukkig is de brandende haard er
ook nog. Het afscheid aan de deur was frisch en tevreden steek ik mijn handen
uit naar het warmende vuur. Het is zeker het gesprek van dezen middag, dat me
heel flauw even doet denken ,,hoelang-nog-wel-met-de-kolen", maar ik dwing
me in een andere richting: We zijn er immers allen nog! Morgen zal het net Maandag zijn op kantoor en dat is wel leuk
- zoo 'n kort weekje. 's Maandags is het daar alleen altijd erg koud en het
duurt wel tot den middag, voordat alle verwarming goed door en door is
getrokken. ,,Zie je - zei me eens de werkmeester - da's nou het gemak als je met
heel je lichaam moet werken, dan merk je dat niet zoo gauw !" En terwijl ik
aan de kou van den dag van morgen denk, moet ik even aan die uitlating van toen
denken ,,as-je-met-heel-je-lichaam-moet-werken!" En door dit plotselinge
in-eens denken aan den werkmeester met zijn werkplaats en zijn monteurs, nou
weet ik ook in-eens waar ik dat al eerder had gelezen, die laatste uitlating van
mijn buurman: ,,We zijn er goddank nog allemaal!" En ineens staat het me weer voor den geest zoo als ik het
aanvoelde toen ik las: Zij zijn er ook nog! Inderdaad, zij zijn er ook nog, even vanzelfsprekend, zooals
wij ze steeds hebben verwacht, daar waar wij de hoognoodigen steeds wisten te
vinden op alle tijdstippen van den dag en soms ook wel eens in den nacht: ,,Zij
zijn er ook nog, onze garage-houders en onze motorhandelaren!" Gek, dat een mensch daar nu niet eerder aan heeft gedacht!
,,Zij zijn er ook nog!" En zoozeer waren we in beslag genomen door de
vreugde van ons eigen ,,we zijn er nog allemaal!", dat we ineens vergeten
waren hoe we vroeger, in dagen, welke nu al weer een eeuwigheid achter ons
schijnen te liggen, zoo vaak bereid waren enthousiast ,,gelukkig maar!" te
roepen, wanneer men ons had toegefluisterd ,,uw garagehouder - uw reparateur -uw
redders uit den nood - zij zijn er nog!" Het is moeilijk om het mezelf te bekennen, maar in feite zit
ik me een beetje te schamen. Het is waarachtig zoo, dat het niet eens mogelijk
schijnt te zijn om maar één dag van het jaar - nog wel den allereerste! - dat
te doen, wat je jezelf op den laatsten dag van het vorige jaar voorge-nomen had
te zullen doen. En de laatste dag van het vorige jaar -dat was nog maar pas
gisteravond. En als ik ineens aan mijn voorraad kolen denk, waarmede ik
heel zuinig moet omspringen - en als ik ineens aan die uitlating van den
werkmeester denk, waaruit bleek, dat als je met je heele lichaam hebt te werken,
je dan niet zoo'n hoog opgevoerde verwarming noodig hebt; wel, dan is mijn
besluit genomen. Zij zijn er immers ook nog! In de gang schiet ik in mijn trouwe leeren jas en roep naar
binnen, dat ik zoo weer terug ben. Ik wist ineens wat me te doen stond: ik ga even naar dien
buurman, dien ik destijds tot motorrijder heb bekeerd. En dat ik hem nu wéér
ga bekeeren, dat staat bij me vast! Als ik even later bij hem sta om te
informeeren of hij nog steeds dien motor van hem heeft, dan zegt hij eerst
schuchter van ja, maar al gauw wordt hij nieuwsgierig als ik naar den welstand
van ,,het ding" vraag. Even zie ik het dwaze in zijn brein weer-spiegelen,
dat ,,die buurman" op nieuwjaarsdag notabene naar zijn motor kwam
informeeren als naar een zieke huisgenoot, maar ik voel me als een
doorgewinterde zendeling zoo sterk en het duurt niet lang of hij snapt waar ik
heen wil. Innerlijk zeer tevreden schiet ik even later aan tafel. Wat
drommel, wat kan een goed voornemen. een mensch goed doen. Vooral wanneer je
weet, dat het niet bij dat voornemen zal blijven. ,,Zij zijn en nog!" Het
hindert me nu niet meer, dat ik niet meer weet waar dat ook al weer heeft
gestaan. ,,Wij zijn er ook nog - en dat zullen zij merken, daar gaat het
om!" Hoe was gisteravond dat liedje van Adema van Scheltema ook
weer over Oudejaarsavond? Ieder jaar toch vindt ons beter…. En het is deze nieuwjaarsoverpeinzing, welke ik ook onder uw
aandacht - in uw gedachtengang -had willen brengen! MOTOR, 29ste jaargang, # 1, 3-1-1941,blz 4 & 5
________________________________________________________________________________________
VAN ,,HOESTBUI" TOT MOTORFIETS door Joh. G. VAN HEUSDEN Er zijn weinigen in den lande, die het lief en vooral het
leed van de ,,Van onder de Zestig" van z66 dichtbij en z66 van den eersten
dag af hebben meegemaakt als de heer Joh. G. van Heusden. Hij was het ook, die
als eerste de rubriek ,,Van onder de Zestig" in ons blad opende, later
opgevolgd door ,,Dumigro". Het doet ons daarom bijzonder genoegen den heer
Van Heusden thans ook het laatste woord over deze roemruchtige groep van lichte
motoren te kunnen geven; zijn betoog bevat vele punten, die zoo wel rijders als
fabrikanten ter harte kunnen nemen. (Het kopcliché is uit het archief van de Fa. Stokvis, de
tweede foto van ,,Motor", de teekening van den heer Van Heusden). Toen het ,,125 cc-nummer ' van ,,Motor" mij nog
meer dan reeds het geval was, het besef bijbracht, dat het kind volwassen is
geworden, gingen mijn gedachten terug naar het najaar van 1934 en ik zie mijzelf
weer staan turen in den donkeren spoorwegwagon, die de eerste zending
,,lichte" motorrijwielen moest bevatten. De bijnaam ,,hoestbui op
wielen" voor deze vehikels was duidelijk genoeg en vereischte geen verdere
toelichting. Hoe zouden we dat stelletje ooit moeten verkoopen? Alleen al aan
personeele belasting moest men per jaar in sommige steden méér betalen, dan de
heele motorfiets na een paar seizoenen waard zou zijn. Is het een wonder, dat
een sterke neiging bij mij opkwam om deze heele eerste zending maar
rechtsomkeert te doen maken en regelrecht naar den fabri-kant terug te sturen? Maar toen kwam een nieuw wettelijk besluit af:
motor-rijwielen beneden de 60 kg zouden vrij zijn van Personeele Belasting en
ziet daar, op het balhoofdplaatje staat het eigen gewicht van onze lichte
machines aangegeven als 49 kg. Van dat moment af begon langzaam maar zeker de triomftocht
van de ,,Van onder de Zestig", een triomftocht die thans zijn besluit
gevonden heeft in de ,,meerderjarig-heidsverklaring" tot compleet 125 cc
-motorrijwiel. Nu zijn mijn eigen belevenissen als het ware vastge-knoopt
aan de benaming R-Teetje en mijn lotgenooten van andere merken machines houden
mij ten goede, dat ik per-soonlijk den vooruitgang van het lichte motorrijwiel
in Nederland zie als den vooruitgang van deze kleinste DKW. Heel goed kan ik me
voorstellen, dat zij elk voor zich dezen vooruitgang belichaamd wenschen te zien
in hun machines en zeer zeker hebben zij minstens evenveel inspanning en toewijding aan deze taak gegeven. De on-gekend
groote aantallen, waarmede de R-T machines echter in die periode op de
Hollandsche wegen verschenen, deden het echter wel voorkomen of deze vooruitgang
inderdaad enkel en alleen op deze machines sloeg. Er is in die dagen aan de R-Teetjes hard gewerkt en ze hadden
het noodig ook. De aantallen, waarmede zij verkocht werden, spoorden tot nog
grootere inspanning aan en de resultaten hebben al deze moeite tot op zekere
hoogte zeker beloond. En dat was de reden van de golf van enthousiasme,
waar-mede de voorgenomen propaganda voor de motoriseering van fietsrijdend
Nederland ter hand werd genomen. Geen middel werd onbeproefd gelaten om de
bruikbaarheid van lichte motorrijwielen in het algemeen te bewijzen en geen
gelegenheid werd onbenut gelaten om de kwaliteit en de eigenschappen van het
geheel steeds weer hooger en hooger op te voeren. De afwerking moest worden verfraaid en verduurzaamd:
eenvoudig gezegd, maar het beteekende het geheel duurzaam roestvrij maken en
driemaal lakken voor het in den moffeloven ging. Zelfs moesten er nog ,,luxe" modellen komen met aparte
biezen en veel verchroomde deelen. Wat dit alles voeten in de aarde had, kan een
leek zich haast niet voor-stellen. Wat is een mooie afwerking voor een tank?
Welke kleur moet deze hebben en wat voor soort van biezen? Heele optochten van
volslagen leeken werden er gehouden langs tafels met vele soorten van
tank-uitvoeringen en de uitslag van zulk een ,,volksstemming" was
verrassend, maar juist I De technische kwaliteiten van het geheel moesten worden
verbeterd : tandwielen verbreed, pennenschakeling werd klauwenschakeling,
gemag-netiseerd ijzer werd magneetstaal, geverniste spoelen werden in
vacuumtanks geïmpreg-neerde spoelen. Profielen van velgen werden veranderd,
spaakdikten moesten worden gewijzigd: het was een doorloopend komen en gaan van
de vele belangrijke maar vaak ook nuttelooze aanwijzingen van de duizen-den en
nog eens duizenden gebruikers van deze zoo befaamd geworden machientjes. Van de vele ,,zittingen" van de technische
fabrieksdirectie herinner ik me twee, waarvan ik wel kan vertellen, waar het
over ging: een, waar het vermoeden uitgesproken werd, dat de kleinste machine
wellicht van het pro-gramma ging verdwijnen wegens een te verwachten terugslag
in de productie (nota bene!) en dan die, waarin door ons werd voorgesteld de
spiraalveering van de vork te veranderen, bijvoorbeeld zooals die van de
racemachines, met rubberbandveering. De productie-beperking werd afgewend door
de R-T aan te wijzen als de officieele machine voor de H.J. in Duitschland - wel
een goede bekroning voor de Hollandsche wedstrijd-uitvoering, welke werd
overgenomen! En dan: rubberbandveering! Op standaard-machines! De beleefdheid
verbood het geachte technische college om mijn dan ,,slechts maar
commercieel" ingestelden Directeur voor stapelgek te verklaren, maar door
taal vasthouden werd toestemming verleend om dan alleen voor Holland deze
malligheid toe te passen en het risico geheel en al voor rekening van de
bestellers te laten. Duizenden en nog eens duizenden machines; met
rubberbandveering hebben echter de juistheid van deze ,,stijfkoppigheid"
bewezen. Ik had het er over, dat geen gelegenheid onbenut werd gelaten
om de mogelijkheden met lichte machines aan te toonen, doch wat dit enkele
zinnetje inhield aan werk en wat dit gevergd heeft van de toewijding en
arbeidskracht van mijn naaste technische helpers, is waarlijk niet in een
artikel te omschrijven. Het eerste verschijnen van het lichte motorrijwiel in de
wedstrijdwereld veroor-zaakte een hoongelach en een medelijdend schouderophalen
van de oudere wedstrijd-rotten. Dit ging wel heel gauw over en niet lang duurde
het of de teams van de ,,Van-onder-de-zestigers" hadden hun eigen vaste
plaats in de reglementen van de diverse motorwedstrijden veroverd. Ongekende
resultaten werden alras geboekt op ,,Van-onder-de-zestigers" in
Harz-ritten, Dumonceau-bekerritten, Zesdaagschen, enz. Wanneer je zoo een jaartje of vier als het ware met een type
machine hebt geleefd en de vordering van het ding stap voor stap hebt
medegemaakt en bevorderd, dan vergroeit daarin iets van je, dat je als het ware
van jezelf zou willen noemen. Je ziet steeds weer verandering en wijzigingen en
je weet immers precies waarom dit zoo gedaan werd en wanneer! Wanneer ik nog weer eens aan mijn droomen van weleer
terugdenk, ja, dan weet ik nu wel heel zeker, dat de komst van deze lichte
motorrijwielen voor heel wat jonge (en ongetwijfeld ook oudere!) Nederlanders
een beginpunt en een uitgangspunt van hun droomen en fantasieën heeft
beteekend. De stroom van diverse brieven, dagelijks op mijn schrijftafel, waren
alle in zulk een onder-nemingsgeest geschreven. dat het volbrengen van tochten,
zooals de Afrika-tocht van onzen vriend Gerlach en de Indië-tocht van Van
Straten en zijn compagnon, voor mij feitelijk geen openbaring waren. Zij waren
eenvoudig de belichaming van datgene, hetwelk ikzelf steeds als mogelijk heb
gezien: de toekomst is aan het lichte motor-rijwiel ! Door verrassende gebeurtenissen werd ik, nu al weer een paar
jaar geleden, plotseling in de gelegenheid gesteld vele van mijn
toekomstwenschen voor het lichte motor-rijwiel in werkelijkheid om te zetten en
het was dan ook niet meer dan logisch, dat ik verder ging, daar, waar zoo
plotseling een oponthoud was veroorzaakt. Wat had Hans de Beaufort er wel niet
van kunnen maken als ,,ideaal" motorrijwiel! Helaas moest ik het met minder
idealisme doen en wat meer realistisch water in mijn idealistischen wijn gieten,
doch als serie van belevenissen met de ,,Van-onder-de-zestig" zou ik ook
deze periode toch niet gaarne hebben willen missen, Men weet dan wel binnen den
kortst mogelijken tijd, dat je beter over idealen kunt schrijven, dan deze in
werkelijkheid omzet-ten, Hans! Maar ter zake. ,,Van-onder-de-zestig" gaat verdwijnen en tegelijk ben
ook ik - onder dien titel althans - met een groote zucht van voldoening van
motorrijdend Nederland, achter het scherm verdwenen. En u hadt mij dan ter
gelegen-heid van dit afscheid nog iets willen vragen, geachte lezer? Het is u
bij voorbaat gaarne toegestaan. U wilde vanzelf gaarne weten, wat nu mijn
bescheiden meening wel mag zijn over de toekomst van het ,,lichte
motor-rijwiel"? Dat de gewichtsgrens van deze machines, met het oog op een
bepaalde soort van belasting, is komen te vervallen, is een maatregel, welken ik
niet anders dan van harte kan toejuichen. Alhoewel ik zeggen moet, dat het voor
een fabriek, waar men inderdaad de fabricatie van het geheele motorrijwiel tot
in alle onderdeelen kan beheerschen, niet iets onmogelijks was om beneden deze
grens een alleszins bruikbaar motorrijwiel te maken. Voor de vele Hollandsche
merken, waaronder toch heele goede waren, was het als ,,montage~bedrijf",
aangewezen op den invoer van diverse buitenlandsche onderdeelen, wel weer wat
lastiger. En dan de eischen, welke men aan de uitvoering van deze machines ging
stellen, maakten, dat de gewichts grens zeer dicht benaderd en in feite
meermalen door den gebruiker overschreden werd. En het gebrék aan een
doelmatige contrôle op dit gewicht maakte het geheele wettelijke besluit tot
een miserabele vertooning, waarvan de een nu eens geen last ondervond en de
ander weer wel. Maar toch ben ik van meening, dat in het geheel wel een gevaar
schuilt voor de toekomst. Laat mij voorop stellen, dat het verlaten van de
gewichtsgrens reeds vroeger door mij voor mogelijk werd gehouden en in November
1939 vervaardigde ik dan ook een schets van het lichte motorrijwiel, waarbij met
geen gewichtsgrens rekening was gehouden. Het uitbreken van den oorlog tusschen
de grootste industrieele landen van Europa heeft het verschijnen van deze
machine verder dan het teekenbord onmoge-lijk gemaakt, maar ik schrijf erover om
mijn bezwaren tegen het thans genomen besluit aan te toonen. Het is n.l mijns inziens mogelijk, ja, zelfs noodzakelijk,
het eigen gewicht van zulke machines niet boven de 70 kg te doen brengen! Immers, wat is het groote gevaar? Veel te veel reeds heeft
men maar mijn meening geluisterd naar de verlangens van die groep jonge
motorrijders, die van hun vroegere, niet belasting-vrije motorrijwielen
noodgedwon-gen naar de ,,Van-onder-de-zestigers" zijn overgegaan en op deze
dingen zaken verlangden, zooals: voetschakeling, race-kussen, snelheidsmeter en
dergelijk fraais meer. Ook de vereischte topsnelheid is onnoodig voor hen ten
top gevoerd en ik geef allen fabrikanten van deze machines de verzekering, dat
de groote groepen van fietsers, van tram-, trein- en bus-passagiers als
volslagen leeken om dit alles geen steek geven. Geeft hun een betrouwbare machine, sterk genoeg voor
Hollandschen tegenwind, met breede spatschermen voor onze bemodderde regenwegen
en met voldoende dikke banden voor de te erge kinderhoofdjes. Maakt het sterk
genoeg voor duo-rijden (want dat doen ze toch!) en zorgt voor zoo min mogelijk
onderhoud (want dat doen ze toch niet!). Een accu is mooi, maar ze zullen hem verwaarloozen, een
dynamo met borstels is nog mooier, maar ze snappen het niet en de aangewezen
,,vaklieden" nog veel minder! En als je ook maar één enkel deel tegen een
schappelijken ruilprijs beschikbaar moet stellen, want het gaat wel eens stuk,
laat het er dan liever uit, want ze betalen niets niemendal niks en koopen
goedkoopere imitatie. En tien tegen een, dat, als het even kan, de fabrikant
voor het falen van die imitatie ook nog moeten opdraaien zal Ik weet het: het is alles een verschrikkelijk beeld, dat ik
hier ophang, maar helaas is de werkelijkheid er niet zoo ver van af. De nieuwe 125-cc machines dienen volgens mij de speciaal voor
haar vervaar-digde, goede, maar lichte banden te behou-den, stevige, maar lichte
velgen en geen overdreven groote remmen. De hemel beware ons voor overdreven
groote tanks, voor uitsluitend voetschakeling !! (als beginnend leek heb
je beide beenen voor evenwichts manipulaties nog langen tijd noodig!) en
alstublieft geen veerende frames of zijspan-wagens! En laat ik nu nog maar
zwijgen van ingebouwde tellers en andere meters in levensgroote koplampen, want
mijn wenschen zullen toch al als wel zeer apart, om van andere bewoordingen nog
maar te zwijgen, worden gelezen. Maar dit al is voor mij toch geen bezwaar om als mijn
rotsvaste overtuiging uit te spreken, dat het vervallen van de gewichts-grens
wel eens voor sommige fabrikanten een hopeloos minschieten op de commercieele
roos kon beteekenen. En dit hebben de heeren dan verder zelf wel in de hand,
dunkt me! Ik verdwijn nu. En als ,,Van-onder-de-zestig" wel
voorgoed. Of ik onder een of andere benaming nog wel weer eens te voorschijn zal
komen? Ik ben van meening' dat mijn confrater ,,Dumigro" op zeer
lofwaardige wijze destijds mijn taak heeft overgenomen en zou zijn pennevruchten
u niet gaarne willen onthouden. Wat er nog te gebeuren staat, weet ik niet -
trouwens, wie durft het aan om op het gebied van de motorische toekomst eens een
heel klein voorspellinkje te doen? Ik heb - door familie en relaties als volslagen gek verklaard
- met een ,,Van-onder-de-zestig" verschillende onmogelijk schijnende taken
reeds tot een zoo goed mogelijk einde trachten te brengen, maar om dat te doen,
zoo'n heel klein voorspellinkje, ziet u, daar waag ik me nu juist niet aan! Reeds in Augustus 1939*, dus precies twee jaar
geleden, stond onderstaande 125 cc ,,Royal Baby", ontwerp van den
heer Van Heusden, reeds op stapel. Het geheel woog ca. 70 kg. Over een
vooruitzienden blik gesproken …….. MOTOR, 29ste jaargang, #32, 08-08-1941, blz. 559 –
561 ________________________________________________________________________________________ Naast
de hier gegeven artikelen van zijn hand, was Joop ook de auteur van de rubriek "Onder de Zestig"
in het blad Motor in 1935 en van 1941 tot en met 1942 was hij redactiemedewerker
van Motor, officieel orgaan der K.N.M.V.
|